Uit SeaTalk editie 05

Scheepvaartgeschiedenis op schaal

Binnenkort wordt hij negentig, en het grootste deel van zijn leven besteedde hij aan studie van de historische scheepvaart in België. Maurice Kaak is dan ook een autoriteit, die die historie ook nog eens wist vast te leggen aan een carrière als scheepsmodelbouwer.

“De Tweede Wereldoorlog was nog maar net achter de rug, en we hadden het thuis niet breed. En omdat ik als kind nogal wat gezondheidsproblemen kende, zat er niet veel anders op dan op m’n veertiende van school te stappen. Gelukkig mocht ik meteen aan de slag bij kennissen die in de jachtbouw actief waren, zij het op een artisanale manier. In het atelier in Merksem bouwden we jachten op bestelling, doorgaans helemaal in mahoniehout. Wat ik daar te weten zou komen, kon je op geen enkele school aanleren. Het zou de basis worden van m’n carrière, want de bouwwijze was gestoeld op een eeuwenoude traditie.

Tekenen op houten vloer

’t Begon steeds bij een tekening: een boven- en een zijaanzicht van het schip. Dan was het de kunst om dat ontwerp om te zetten in houten onderdelen. Met een dik timmermanspotlood tekende men elke plank op ware grootte uit op een houten, net geschaafde vloer. Dat op zich onder de knie krijgen was al een kunst. De man met de tekening dicteerde aan mij, jonge knaap, als het ware hoe de lijnen moesten lopen. Je moest er je hoofd bij houden, en de strenge opmerkingen en de potverdories vlogen in het rond. Eenmaal alle stukken uitgetekend kon men aan het rekenen slaan, en hout bestellen. De planken werden op de potloodlijnen op vloer gelegd en zo verder afgetekend om bijgeschaafd te worden. Vervolgens werden die dan als een schip gemonteerd. Er kroop maanden werk in, en zo’n jacht kostte natuurlijk ontzettend veel geld. Ik herinner me – begin jaren ’50 – een klant die wat om cash verlegen zat en voorstelde om de rekening te vereffenen aan de hand van 300 000 BEF plus nog eens twee huizen erbij… Maar die jaren groeide de concurrentie met het buitenland, waar in Frankrijk jachten afgeleverd werden in bijvoorbeeld triplex, met vernieuwde technieken. Toen ik 20 was, werd de werf in Merksem gesloten. Alle stadia van houten scheepsconstructie had ik doorlopen, maar in de scheepsbouw zoals ik die kende, was geen brood meer te verdienen. Zo ging ik in de woningbouw aan de slag als schrijnwerker.”

Maar de liefde voor houten schepen liet Maurice natuurlijk niet los. België had toen nog een Nationaal Scheepvaartmuseum, dat in 1952 verhuisde naar Het Steen in Antwerpen, met de gedreven Jules Van Beylen als conservator aan het roer. Wie het daar ooit bezocht, herinnert zich zeker de fraaie collectie scheepsmodellen. Het duurde niet lang of Maurice ging bij Van Beylen langs, die met een groot probleem kampte. “Ik heb drie restaurateurs in dienst,” klaagde die, “maar geen van hen heeft écht kennis of belangstelling om de modellen af te werken.” Van Beylen bood me aan om tegen betaling te tonen wat ik kon, en vroeg me om aan de hand van documentatie en tekeningen een model te bouwen van de Belgische brik “Lesseliers” uit 1840. In m’n vrij tijd begon ik er aan – de tweemaster werd zo’n meter groot, en toen ik die presenteerde – ik had me ongelooflijk misrekend in tijd en budget – was de conservator uiterst tevreden. Meteen bood hij me een job aan als modelbouwer, maar ik verdiende goed m’n brood in de woningbouw. Tot de firma failliet ging en ik via examens toch bij de stad Antwerpen als restaurateur aan de slag kon.”

Geheimtaal uit Baasrode

Vandaag zijn ze welhaast vergeten, maar de voorbije eeuw floreerden aan de oevers van de Schelde, Dijle en Rupel nogal wat scheepswerven, maar zelfs houten zeeschepen te water gingen. Men bouwde grote en kleine boten in Hemiksem, Burcht, Boom, Mechelen… Eén van de belangrijkste centra was dat van Baasrode (Dendermonde). De Schelde is er meer dan honderd meter breed en is er onderhevig aan de getijden. Het dorp lag op één getijde varen van Antwerpen zodat boten bij het begin van hoogtij daar, ongeveer vier en een half uur later Baasrode bereikten. De regelmatige wisseling van waterstand was erg gunstig om getijdedroogdokken te construeren. Al in de 18de eeuw was hier de werf van de familie De Landsheer gevestigd, die tijdens de 19de eeuw een centrum werd van Vlaamse scheepsbouw, met in 1827 als één van de hoogtepunten het van stapel rollen van het grote koopvaardijschip “Baesrode”. Na de Tweede Wereldoorlog verdween de houten scheepsconstructie, en binnenschepen werden in ijzer gebouwd. Rond 1955, tijdens weer eens een overname, kwam een deel van het oudste archief van De Landsheer-Van Damme in Het Steen terecht. “Conservator Van Beylen toonde me de oude documenten, en mijn aandacht ging meteen naar een vuil en beduimeld schriftje van rond 1790 waar niemand weg mee kon, want het leek gekriebeld met woorden die eerder op geheimschrift leken. Het was me duidelijk dat het bestekken waren waarin de bouw van schepen beschreven stond, met maten erbij genoteerd. Eigenlijk een erg belangrijk document, want over de scheepsbouw in die periode is niet zo veel bekend. Boten werden immers “op het oog” geconstrueerd, dus zonder een echt plan. Men gebruikte een touw om te meten. Planken werden ter plaatse in vorm gebogen door ze nat te maken en terzelfdertijd met stro te branden. Maar hoe zagen die boten er dan wel uit? Dat bleef een leegte in onze kennis over onze scheepsbouw. Er zijn wel afbeeldingen op schilderijen, maar het blijft de vraag in hoeverre de kunstenaar oog had voor de juiste verhoudingen, of hij zijn fantasie niet de vrije loop liet. Vier jaar lang hield ik me bezig met het ontcijferen van het schriftje. De scheepsonderdelen werden benoemd met intussen verdwenen woorden, die dan weer met het dialect verbonden waren. Wat was bijvoorbeeld een “knoeselplank”? Het heeft me heel wat kopbrekens gekost om het uiteindelijk te definiëren als een kimplank, de buitenste gang van de onderzijde van het schip. Intussen hield ik me ook bezig met het opmeten van honderden oude houten schepen, of de onderdelen ervan. Zo trachtte ik de verschillende scheepstypes te determineren en te inventariseren, om er vervolgens een model van te maken. Veel van die maquettes die je in musea ziet, zijn meer een impressie dan waarheidsgetrouw. Indien je ze vanaf het model in het echt zou maken, kapseizen ze meteen. Het is de uitdaging, en het belang voor de geschiedenis beleving om een model precies te bouwen.”

Scheepsmodelbouw in detail

Properste kont

En het gaat echt niet enkel over de grote schepen. Ook kleine bootjes speelden een grote rol in het economisch en maatschappelijk weefsel. Maurice haalt er één van z’n modellen bij, een zogenaamde mariekerkse jol. Op de tafel ontrolt zich een heel tafereel, met twee figuurtjes die aan boord alle materiaal bij zich hebben om paling en andere vissoorten te vangen. “De Schelde was in de 19de eeuw een bijzonder visrijke rivier. Met zo’n jol werd ook op fint (Alosa fallax) gevist, een haringachtige die tot wel 60 cm groot kan worden. Telkens weer, tijdens het voorjaar, zwommen ze de Scheldedelta in om kuit te schieten (vandaar zijn ze in de folklore ook bekend als meivis). Soms leek het alsof je op de scholen kon lopen, zoveel waren het er. Met zo’n zes meter lang bootje voeren de vissers uit om wel een week lang van huis weg te zijn. Ze waren met twee tot drie aan boord, gooiden een nettensysteem uit dat wel een kilometer lang kon zijn, en oogstten als het ware de vis. Het bootje was te klein om een kajuit te hebben, dus slapen deden ze in het vooronder, met opgetrokken knieën en in elkaars schoot. Hun behoefte deden ze gewoon over de boord, ze hadden de properste kont, vertelden ze! Maar ’t was een keihard leven. De dagen op de brede rivier verwarmden ze zich met een klein kolenvuurtje, beschutting was er nauwelijks en als het hard regende zaten ze urenlang in hun oliegoed.” Maurice toont de mooi op schaal gevormde mandjes, touwen, zelfs een schaal met visjes. Het is een kunstwerk, maar dat ons ook zoveel vertelt over hoe generaties zich inzetten om de rest van de bevolking, onze voorouders, van gezond voedsel te voorzien.

Tekeningen van Maurice Kaak

Maurice Kaak zette zich nog jarenlang in om zijn kennis als modelbouwer over te dragen aan enthousiasten die jonger zijn dan hij. In Baasrode stond hij aan de wieg van een school voor scheepsmodelbouw. Zijn boek “Vlaamse en Brabantse binnenschepen uit de 18e & 19e eeuw” (2010) is een standaardwerk in de bibliotheek van het varend erfgoed in de Nederlanden. Het Nationaal Scheepvaartmuseum in Het Steen sloot in 2008 de deuren. Een deel van de collectie werd overgebracht naar het Museum aan de Stroom op het Eilandje. “Maar ik kon het niet over m’n hart krijgen om mee te helpen de verzameling in te pakken – een groot gedeelte van de verzameling staat in stockage. Het is toch zo ontzettend jammer dat België nog steeds geen nationaal scheepvaartmuseum heeft. Onze geschiedenis is toch zo rijk.” Maar toch: een groot deel van Maurice z’n levenswerk vond een plaats op de zesde verdieping van het MAS, waar het sindsdien voor een internationaal publiek tentoongesteld staat.

Auteur: Cynrik De Decker
Foto’s: Wim van der Elst | Fonds Maurice Kaak
Provincie Oost-Vlaanderen